TWO STORIES, TWO COLLECTIONS
  • Home
  • Catalogue exposition
  • Catalogue exposition 2
  • Catalogus tentoonstelling
  • Catalogus tentoonstelling 2
  • Guitars 1920-1970
  • Instrument of the week 2022-2023
    • Instrument of the week 2021-2022
  • Articles
  • About
  • Contact
  • Organology: the Course
  • Organological Research: an introduction
  • violin iconography A
  • New Page
  • Home
  • Catalogue exposition
  • Catalogue exposition 2
  • Catalogus tentoonstelling
  • Catalogus tentoonstelling 2
  • Guitars 1920-1970
  • Instrument of the week 2022-2023
    • Instrument of the week 2021-2022
  • Articles
  • About
  • Contact
  • Organology: the Course
  • Organological Research: an introduction
  • violin iconography A
  • New Page
Search
Picture

De opkomst van de elektrische gitaar.
50 jaar geschiedenis. 1920/1970:
Tentoonstellingscatalogus.


14 oktober 2023 -13 januari 2024
Cordaneum, Rue de la Station 4, 6900 Marloie (Marche-en-Famenne)

Franstalige reportage op TVlux
Home
Catalogue en français
Met de opkomst van de elektrische gitaar als leidraad maken we een reis door de fascinerende wereld van de tokkelinstrumenten tussen 1920 en 1970. Gedurende deze periode werd gezocht naar een groter geluidsvolume voor de gitaar en stak dit instrument de banjo, ukulele en mandoline voorbij in populariteit. De belangrijkste ontwikkelingen speelden zich in Amerika af, met Chicago als centrum, zowel op muzikaal gebied, als wat produktie en distributie van populaire gitaren betreft.
Picture
Gesloten op zondagen en school-verlofdagen van de Franstalige gemeenschap (o.m. 28/10 tot 4/11).

Inleiding: Van braaf naar rebels, Van stil naar luid.
Of van de intimiteit van de salons (vòòr 1920) naar de megafestivals (rond 1970).

Picture
Picture
Picture
Picture
Picture

"Romantische" gitaar, Anoniem,
Frankrijk (Mirecourt?), ca. 1850.

John Feeley speelt "Carolan's Farewell" op de gitaar van James Joyce
Gitaren uit de negentiende eeuw worden over het algemeen 'romantisch' genoemd omdat ze grotendeels tot het aldus genoemde artistieke tijdperk behoren. Tegen het einde van de achttiende eeuw was de vijfkorige gitaar geëvolueerd tot een zessnarig instrument met een aparte toets en houten stempinnen in een platte kop. In eerste instantie blijft men dergelijk simpel systeem voor de stemsleutels gebruiken, evenals laddervormige bebalking. De belangrijkste centra waren Parijs en Wenen, hoewel fabrikanten als Fabbricatore in Italië en Panormo in Engeland een grote bijdrage leverden aan de ontwikkeling van dit populaire instrument. De hier gepresenteerde gitaar, met zijn "moustache" brug en zijn gitaarvormige kop, is vrijwel identiek aan de gitaar die bewaard wordt in het James Joyce Museum in Dublin en die toebehoorde aan deze beroemde Ierse schrijver.
Picture
Picture

Recente kopie van een Fender "Stratocaster" met een Fender "Champion 600" versterker.

Als tegenhanger van de vorige onderstreept deze gitaar, samen met deze kleine versterker de enorme evolutie in nog geen halve eeuw wat betreft het gebruik van het instrument en zijn rol in de samenleving. Deze recente, aanzienlijk gewijzigde "Fender Stratocaster" is zonder versterking nauwelijks hoorbaar, maar bespeeld via de kleine "Champion 600" met slechts 5 watt vermogen, kan hij veel grotere plaatsen vullen dan de "parlor"gitaar. Dankzij elektrische versterking hebben gitaristen een plek op de grote podia veroverd.

Een korte historiek

Picture
1. Vóór 1920: De intimiteit van het salon.
Picture
2. 1920-1930: “Roaring Twenties“. Opluchting na de oorlogsjaren. Percussieve banjo’s en nieuwe ontwikkelingen in de gitaarbouw.
Picture
3. 1930-1940: Beurskrach van 1929 en depressiejaren. Massaproduktie van goedkopere instrumenten en zoektocht naar meer geluidsvolume.
Picture
4. 1940-1945: Patriotisme en alternatieve materialen tijdens WOII.
Picture
5. 1945-1970: Impact van de Amerikaanse subcultuur in Europa en Japan. Hoogtepunt en instorting van de gitaarproduktie in de USA.
Picture
6. Na 1970: De produktie verschuift naar het oosten en de bekende modellen van de grote fabrikanten als Fender, Gibson, Martin enzomeer worden vlotjes nagebouwd, met de nodige rechtzaken tot gevolg.

Deel 1 (op het gelijkvloers):
"De gitaar en andere tokkelinstrumenten".

Picture
Picture

1. De banjo's

Afrikaanse slaven brachten instrumenten mee waaruit later in Amerika de banjo zou ontstaan. Onder invloed van de gitaar neemt het aantal snaren toe en wordt de hals voorzien van frets. In de jaren twintig was de viersnarige tenorbanjo erg populair bij jazzorkesten. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam het patriottisme in allerlei industrieën tot uiting. De folkrevival van de jaren vijftig en vooral de jaren zestig leidde tot een renaissance van de banjo.
Picture
Picture
Picture

Anonieme 7-snarige Engelse "Zither" banjo, ca. 1915.

Rob MacKillop speelt een stuk van Alfred Cammeyer op een "Zither Banjo"
In 1869 patenteerde de Londense banjomaker William Temlett een 7-snarige banjo die hij een "zither banjo" noemde. Later werd dit type banjo erg populair in Groot-Brittannië en had het 6 of 7 snaren en een "hangend klankbord". Het vel werd namelijk bevestigd in een metalen ring die aan de bovenkant van de houten ring was bevestigd. De resonator aan de achterkant zorgde ervoor dat het geluid van de banjo naar de voorkant van het instrument werd geprojecteerd. Dit verhoogde het volume en de "sustain" van het instrument en maakte fingerpicking haalbaar in concertomgevingen. De "zither banjo" werd in het laatste kwart van de negentiende eeuw in de Verenigde Staten op de markt geintroduceerd door Alfred D. Cammeyer.
Picture
Picture
Picture

Supertone tenorbanjo model "Tango" uitgerust met een Ferry "E-Z player", Chicago  ca. 1925.

Een deuntje op een Supertone "Tango" tenor banjo
Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog verloor de mandoline zijn populariteit ten gunste van de banjo, die zijn rol zou spelen in de vroege jazzbands. Het nieuwe instrument lag qua speeltechniek dicht bij de mandoline: een viersnarige banjo gestemd in kwinten, met een min of meer korte hals, bespeeld met een plectrum zoals de mandoline: de tenorbanjo was geboren. De naam "Supertone" werd in 1914 gekozen door het grote postorderbedrijf Sears and Roebuck in Chicago voor zijn lijn muziekinstrumenten. De Supertone tenorbanjo in deze collectie werd rond 1925 uitgerust met een "E-Z-speler van Ferry & Co in Chicago". Dit apparaat met klavier, gepatenteerd in 1921, zou niet-muzikanten in staat moeten stellen zonder enige kennis van muziek deuntjes en akkoorden op de banjo te spelen (zie verderop in deze tentoonstelling).
Picture
Picture
Picture

Kay tenorbanjo model "US patriot", Chicago ca. 1943.

Luister naar Günter Amendt bij het uitproberen van een Kay “Patriot" banjo
Tijdens de Tweede Wereldoorlog daalde de produktie van instrumenten aanzienlijk. Het gebruik van metalen is beperkt en de arbeidskrachten zijn elders nodig. Deze tenorbanjo valt echter op door zijn patriotische decoratie. Dit model, gemaakt door Kay in de jaren 1940-45, heet dan ook "US Patriot", verwijzend naar de kopplaat ingelegd met de letters "U.S.", het merk "Kay" en een arend boven een Amerikaans wapenschild. Het was duidelijk ontworpen met de Amerikaanse patriot in gedachten, dus bijna iedereen in de Verenigde Staten op dat moment. Kay produceerde nog een variant op dit model, waarbij de kopplaat in bruin namaak wortelhout was uitgevoerd.
Picture
Picture
Picture

Framus banjitar model "Dixie 6/76", Bubenreuth ca. 1958.

Luister naar deze banjitar, bespeeld door zijn eigenaar
De tenorbanjo die in de jaren dertig in de jazz werd geïntroduceerd, kon alleen relatief hoge noten spelen. Sommige spelers begonnen zessnarige banjo's te gebruiken, waarop twee lagere snaren waren toegevoegd aan de vier snaren van de gebruikelijke tenorbanjo. Het idee om 6-snarige banjo's te bouwen speciaal ontworpen om het leven van gitaristen gemakkelijker te maken,  ontwikkelde zich voornamelijk in Europa eind jaren 1950.
Framus lanceerde in 1957 een hele serie "Dixi" banjo's, waaronder deze banjitar, "model 6/76". De klankkast van deze instrumenten bestond uit een metalen frame met een houten resonator. De kopplaat was gemaakt van wit of bordeauxrood nep-parelmoer. Zowel het zessnarige model als de viersnarige tenorversie, "model 6/74", zijn erg populair gebleken.
Picture

2. De mandolines

Tussen 1900 en 1920 was de mandoline erg populair. Mandolineclubs, voor mannen en vrouwen, schoten als paddestoelen uit de grond. Na de Eerste Wereldoorlog kwam de tenorbanjo echter op de voorgrond, met een soortgelijke stemming als de mandoline.
Picture
Picture
Picture

Bay State mandoline model "2 ½", Boston ca. 1900.

Bay State-gitaren en mandolines werden vervaardigd door de "John C. Haynes Company" in Boston. Haynes, een voormalig werknemer van Oliver Ditson, opende in 1864 een muziekwinkel onder zijn eigen naam en begon rond 1887 gitaren te bouwen. Het Haynes-atelier was van 1891 tot 1904 de produktieafdeling van Ditson & Co. Het succes van de mandoline rond 1900 wordt weerspiegeld in een artikel uit 1899 in de "Music Trade Review": "'Bay State-mandolines worden dit seizoen vrij verkocht in alle stijlen. De illustratie toont de nieuwe stijl nr. 2 uit 1899, met een palissanderhouten body, met negentien banden met witte strips ertussen. Het klankgat en de randen zijn versierd met fraai gekleurde houtinleg. De beschermplaat is van imitatie schildpad. De hals is van mahoniehout met een kopplaat in ebben fineer." Dit mooie exemplaar met het modelnummer "2 1/2" gegraveerd onder het "Bay State"-logo op de achterkant van de kop, heeft een rijk geluid dat concentreerd is rond de middentonen.
Picture
Picture
Picture

Oscar Schmidt "Sovereign" mandoline, Chicago ca. 1910.

Luister naar een bijna identiek exemplaar
Tot omstreeks 1900 waren mandolines met peervormige achterkant gebruikelijk. In de jaren 1850 werd in Europa het banjotype met platte bodem ontwikkeld, dat men hier soms de "Portugese mandoline" noemden. Vervolgens creëerde Orville Gibson in 1898 een nieuwe type mandolines met gewelfde bodems en bovenbladen, geïnspireerd op de manier waarop violen worden gemaakt. "Sovereign" was het luxe merk van Oscar Schmidt, en inderdaad heeft deze typische "flat back" mandoline een kwaliteits-mahonie bovenblad, onderblad en zijkanten. Met haar imitatie-parelmoer toets en haar gouden glittercontouren rond het bovenblad en rond het ovale klankgat, heeft ze een luxueuze uitstraling, ook al is de constructie heel eenvoudig.
Picture
Picture
Picture

Mandocello, waarschijnlijk Kay, Chicago ca. 1935.

Luister naar de klank van een mandocello uit 1939
De mandocello of mandoloncello is een tokkelinstrument uit de mandolinefamilie. Hij heeft acht snaren in vier paren, gestemd in kwinten als bij een gewone mandoline, maar hij is groter en is "CC GG dd aa" gestemd zoals een cello, of soms ook "AA DD GG cc". Vaak zijn de extra bassnaren een octaaf hoger, zoals op een 12-snarige gitaar gebruikelijk is. Net als de meeste andere instrumenten uit de mandolinefamilie is de mandocello in Europa ontwikkeld. Later, rond de eeuwwisseling, begon Gibson mandocello's te bouwen in de stijl van zijn mandolines met uitgehouwen boven- en onderblad maar vaak met een jazzgitaar-vormige klankkast. De mandocello werd tot ongeveer 1920 gebruikt in clubs en mandoline-ensembles, vaak kwartetten. Tegenwoordig speelt hij een rol in de volksmuziek, onder meer bluegrass en Keltische muziek.
Picture
Picture
Picture

Kaykraft tenorgitaar model "A", Chicago ca. 1930.

Luister naar een Kaykraft model "A" tenorgitaar met "Venetian body",
Na een geschil in 1927 over de lonen verlieten drie gitaarbouwers de fabriek van Lyon en Healy in Chicago en gingen werken voor Stromberg-Voisinet. Twee van hen, Giuseppe Zorzi en Philip Gabriel, zouden de zogenaamde "Venetiaanse" klankkast ontworpen hebben, die deel zal uitmaken van de identiteit van het bedrijf dat zichzelf later achtereenvolgens "Kaykraft" en Kay" zal noemen. Tussen 1929 en 1935 werden meerdere modellen gepresenteerd met de nieuwe contouren. Deze "A"-model tenorgitaar met mahoniehouten achter- en zijkanten en vurenhouten bovenblad, heeft een verstelbare mahonie hals en een "Venetiaanse" banjo-achtige kop met versierde witte "celluloid-overlay." Na het losdraaien van de grote vleugelmoer aan de binnenkant van het halsblok is het mogelijk om de hoogte van de snaren naar wens aan te passen.
Picture

3. Hawaii en de Verenigde Staten

Na de annexatie van Hawaii door de Verenigde Staten in 1900 werd de Hawaiiaanse cultuur er een "hype". De ukulele veroverde Amerika en kort daarna werd de "Hawaiiaanse" gitaar geïntroduceerd.
Picture
Picture
Picture

Kumalae sopraan ukulele model "1" of "A",
Hawaii ca. 1920.

"Blue skies" gespeeld op een Kumalae sopraan ukulule , Hawaï ca. 1920
Jonah Kumalae, geboren in 1874 in Hawaii, was politicus, zakenman, uitgever, muzikant en ukulelemaker. In 1915 won hij een Gold Award voor zijn ukulele op de Panama-Pacific International Exposition. Hij liet zijn ukuleles verkopen aan bedrijven in de rest van de Verenigde Staten en speelde aldus een ​​belangrijke rol bij de introduktie van de nieuwe  ukulele-mode en van de populariteit van Hawaiiaanse muziek. Kumalae was zeer produktief en produceerde op het hoogtepunt van zijn bedrijf tot 300 à 600 ukuleles per maand. Zijn instrumentjes waren gemaakt van Koa-hout. Hij had een beoordelingssysteem voor zijn ukuleles van OABCD tot E of van 0 tot 5.
Dit exemplaar is een "1" of "A", wat betekent dat het tweede klasse was.
We vinden het "Gold Award"-logo, zoals op de kop van dit instrument, ook op de meeste ukuleles die hij tussen 1915 en zijn dood in 1940 vervaardigde.
Picture
Picture
Picture

Sopraan ukulele
    • "Le Domino" door James R. Stewart, Chicago ca. 1927.

Demonstratie van een Regal "Le Domino" sopraan ukulele, uit de jaren 1920
Het model "Le Domino" is ontworpen door James R. Stewart, een gitaarbouwer uit Chicago die begin jaren twintig nog voor de Harmony Company had gewerkt. In 1925 startte hij zijn eigen bedrijf met tokkelinstrumenten, en binnen een paar jaar had hij een patent op het unieke "Domino" ontwerp voor de rand van de kop. Na het faillissement van J.R. Stewart in 1930 nam Regal, ook in Chicago gevestigd, het bedrijf over, inclusief het "Le Domino"-model. Hoewel de geverfde body en hals van deze ukulele uit het goedkope berkenhout waren gemaakt , was de "Le Domino" een goed gebouwd instrument met een aantal stijlvolle accenten, onder meer een witte celluloid binding rond het bovenblad. Versierd met elegante kleine domino-logo's, straalt dit instrumentje charme en klasse uit. Elke domino op de toets heeft hetzelfde aantal stippen als de fret die hij markeert: een domino met drie stippen op de derde fret, een domino met vijf stippen op de vijfde, enzovoort.
Picture
Picture
Picture

Moderne versie van een Hawaiiaans gitaar door Herman Weissenborn, Los Angeles ca.  1916.

"Killing the Blues" op een Weissenborn lap steel gitaar
Misschien wel de belangrijkste figuur in de geschiedenis van de Hawaiiaanse gitaar was Joseph Kekuku (1874-1932), die een gepolijste metalen staafje begon te gebruiken op een staalsnaren-gitaar gestemd in een open akkoord, die plat op zijn knieën lag. Terwijl de meeste gitaristen deze nieuwe techniek aanvankelijk op normale gitaren gebruikten, werden de eerste speciaal daarvoor ontworpen "Hawaiiaanse" gitaren gemaakt door luthier Chris Knutsen. In 1916 had de Duitse gitaarbouwer Herman Weissenborn de produktie overgenomen en deze slaagde erin de kwaliteit van de instrumenten te verfijnen en op peil te houden. De combinatie van houtsoort, X-bebalking en holle hals leidde tot een van de eerste passen in de evolutie naar luidere gitaren, rond 1930 gevolgd door de ontwikkeling van resonatorgitaren en elektrische gitaren. Nadien geraakten de Weissenborn instrumenten en vervolgens ook de resonatorgitaren bij de beroemde spelers uit die tijd, zoals Sol Hoopii, buiten gebruik, en kwamen de elektrische Hawaiiaanse gitaren in zwang. Ironisch genoeg kwam er na Pearl Harbor in 1941 abrupt een einde aan de Amerikaanse rage voor Hawaiiaanse muziek. Maar vanaf de jaren zestig populariseerden beroemde muzikanten als David Lindley en Ben Harper een Weissenborn-gitaarrevival die tot op de dag van vandaag voortduurt.
Picture
Picture
Picture

Gitaar door de "Richter MFG Compagny" in Chicago ca. 1935.

Luister naar een Richter gitaar uit de jaren 1930, versierd met Hawaiiaanse motieven
De "Richter Manufacturing Co", opgericht door Charles F.L. Richter in 1920, was in de periode tussen de twee wereldoorlogen, naast Oscar Schmidt, Harmony, Regal en Kay een andere instrumentenfabriek in Chicago. Ze specialiseerden zich in goedkope gitaren met een klankkast van berkenhout en een hals van populierenhout, waarvan de meeste een bovenblad hadden dat versierd was met de "decals" die destijds erg populair waren. De jaren dertig lijken voor Richter de drukste periode te zijn geweest, met directe verkoop onder hun eigen merk en via distributeurs als Buckeye, Buegeleisen & Jacobson en de groothandel Montgomery Ward. De hier getoonde gitaar heeft de asymmetrische kop die de Richter gitaren kenmerkt. Het bovenblad, met simpele decoratie rond de rozet en de contouren, is versierd met een sierlijk Hawaiiaans hoelameisje dat ukelele speelt op een palmenstrand onder de ondergaande zon, iets om van te dromen. Dit instrument klinkt, hoe basaal het ook is uitgevoerd, net zo goed als elke toenmalige berkenhouten Stella of Regal: bluesy, maar erg luid.
Picture
Picture
Picture
Picture

"Del Oro" gitaar door Kay, Chicago, ca. 1937.

"Home on the Ranch" gespeeld op een gelijkaardige Del Oro gitaar
Deze "flattop" uit de Kay-fabrieken in Chicago is een typisch produkt uit de tijd dat iedereen een gitaar kon en wilde hebben. Goedkope materialen zoals berken voor de klankkast werden versierd met florale of geometrische elementen, of imitaties van inlegwerk in duurdere houtsoorten of andere materialen. Maar het waren vaak figuratieve taferelen met gondels, cowboys of, zoals hier, palmbomen en Hawaiiaanse rokjes. Deze eenvoudige onderwerpen waren bedoeld om de sfeer op te roepen waarin de gitaar zijn romantische en rustgevende functie kon vervullen. Hier brengt een man een serenade aan een lokale schoonheid op een exotisch strand. Het moest het goede leven op Hawaii en de destijds zo populaire Hawaiiaanse muziek symboliseren. "Del Oro" en, in mindere mate, "Vaquero", waren de merken die van de jaren 1920 tot de jaren 1950 werden gebruikt voor instrumenten die Kay maakte voor groothandel Spiegel. In Spiegel's postordercatalogus nr. 144, herfst/winter 1937, wordt deze gitaar, die 6,98 dollar kost, beschreven als "Moonlight at the beach in Waikiki, Dark Walnut finish". De "faux flame" walnoot achtergrond contrasteert goed met de groen en witte scène.
Picture
Picture
Picture

Hawaiiaanse elektrische Rickenbacker gitaar in bakeliet, model "B", Los Angeles ca. 1935.

"Preachin Blues" door Larkin Poe op een Rickenbacker model "B"
In 1931 ontwikkelde George Beauchamp, die drie jaar eerder had meegewerkt aan de creatie van de resonatorgitaar, de eerste commercieel succesvolle elektrische gitaar: het Rickenbacker-model "A-22 Electro Hawaiian". Het was bovendien de eerste solidbody-gitaar, en ze werd bijgenaamd de "Frying Pan" vanwege haar vorm, De hoefijzervormige elektromagnetische pick-up, was gemonteerd op een gegoten aluminium frame afgewerkt met goudkleurig email. Deze klonk veel beter en luider dan het Stromberg-Voisinet-systeem dat in 1928 werd uitgebracht (zie verder in de tentoonstelling). Het elektrische geluid was nieuw en voor Hawaiiaanse muziek bleek het meer dan acceptabel voor het grote publiek. In 1935 werd het bakelieten model "B" met een meer conventionele omtrek geïntroduceerd. Het was minder gevoelig voor temperatuurveranderingen dan aluminium. Om het gewicht te verminderen zijn sommige onderdelen hol en bedekt met witte roestvrijstalen platen. Commercieel gezien was het het meest succesvolle muziekinstrument van Rickenbacker. De produktie eindigde in de jaren vijftig, maar het model is nog steeds in gebruik en zeer gewild.
Picture

4. De geboorte van de "klassieke" gitaar

Na 1850 perfectioneerde de Spanjaard Antonio de Torres Jurado (1817-1892) de salongitaar door een waaiervormige bebalking en een bredere klankkast te introduceren. Francisco Tárrega (1852-1909), de belangrijkste gitarist van de tweede helft van de negentiende eeuw, speelde op een Torres-gitaar.
Picture
Picture
Picture

Klassieke gitaar.

"Delita en Lagrima" van Francisco Tarrega gespeeld op een kopie van een Torres gitaar
De geboorte van de klassieke gitaar luidde al de zoektocht in naar meer klankvolume in de daaropvolgende eeuw. Het verbeteren van de bebalking en het vergroten van de klankkast zijn voorbeelden van technieken om het geluid beter hoorbaar te maken voor een groter publiek. Het gebruik van darmsnaren, later nylon, en de waaiervormige versteviging van het bovenblad zijn de belangrijkste verschillen met de zogenaamde "folk"gitaar die later in de VS werd ontwikkeld, met zijn metalen snaren en X-vormige bebalking.
Picture

5. Geluidsopnames en de commerciële verspreiding ervan

Dankzij de grammofoon werden veel muziekstijlen verspreid, wat ook bijdroeg aan de populariteit van de gitaar en andere tokkelinstrumenten. Door het uitgeven van vinylplaten en handleidingen probeerde men het gitaarspel zo toegankelijk mogelijk te maken. De bouwers, muzikanten en uitgevers kregen allemaal waar voor hun geld.
Picture
Picture

Mechanische "Edison-Bell" grammofoonspeler, Londen ca. 1925-1930.

"Ice Cream Song" op een "Edison Bell" grammofoonspeler uit de jaren 1920
Picture
In 1877 ontwikkelde Thomas Edison een machine die niet alleen spraak kon opnemen, maar deze ook kon reproduceren. Tien jaar later introduceerde Emile Berliner, een Duitse immigrant in de Verenigde Staten, ronde schijven om geluid op te nemen. De handel in grammofoons begon te bloeien en in de jaren 1910 begon de produktie van de eerste draagbare apparaten. Vooral tijdens de Eerste Wereldoorlog wonnen ze aan populariteit en al snel verschenen de eerste jazzopnames en, vooral belangrijk voor de gitaar: opnames van bluesmuziek. Het kenmerkende geluid van de Chicago-blues uit het volgende decennium is te horen op de platen van zanger-gitaristen als Howlin' Wolf en Jimmy Reed. Hun muziek wordt verspreid door opkomende radiostations, met behulp van een nieuw fenomeen: de DJ. Hier hebben we een vintage opwindbare "Edison Bell" platendraaier met originele winder en zwarte "Rexine" koffer.
Picture

Opnamehoorn, ca. 1930.

Vroeger werden dit soort hoorns gebruikt om geluid mechanisch vast te leggen tijdens opnames. De muzikanten stonden of zaten vóór dit apparaat dat in een gat in de muur van de ruimte was gemonteerd. In een aangrenzende kamer werden de trillingen geregistreerd via opnamemachines, bediend door technici. Vanaf de jaren twintig opereerden platenmaatschappijen in de Verenigde Staten, bijvoorbeeld Gennett in Richmond, met dergelijke opnamestudio's. Gennett produceerde enkele van de vroege opnames van Louis Armstrong en King Oliver. Op zijn lijst stonden ook Blind Lemon Jefferson, Charley Patton en Gene Autry. Bekende platenlabels uit deze tijd waren Columbia Records, Decca Records, Edison Bell, Pathé, Paramount en Victor. De kwaliteit van de opnames was beperkt en zou pas verbeteren als er elektriciteit in het proces zou worden geïntroduceerd.

Intermezzo: een reeks gitaren met f-gaten.

Picture
Epiphone Zephyr E321, New-York 1949-1950.
Picture
Guild Starfire III, Hoboken (USA) 1965.

Picture
Oscar Schmidt “Rex” Faux Resonator, Chicago jaren 1930.

Picture
Hopf Allround, Taunusstein 1965.

Picture
Framus Atlantik 5/113 52T, Bubenreuth ca. 1965.

Deel 2 (links op de eerste verdieping):
Populariteit, reclame, concurrentie.

Picture
In een halve eeuw tussen 1920 en 1970 kent de gitaar een nooit geziene sociale, economische en technische ontwikkeling, vooral in de Verenigde Staten. Van een eerder elitaire en intieme sfeer evolueert dit instrument naar een luidruchtig massaproduct. Deze zaal is gewijd aan de voornaamste kenmerken van deze evolutie:
1. De gitaar bereikte in deze periode het hoogtepunt van haar populariteit. Reclame en didactische hulpmiddelen verlagen de drempel. De belangrijkste producenten waren in Chicago gevestigd en de onderlinge concurrentie was moordend. 
2. Men was voortdurend op zoek naar nieuwe vormen en materialen. De vernieuwers met zakelijk inzicht kwamen het verst.
3. De vernieuwingen werden vooral gestuurd door de zoektocht naar een hoger geluidsvolume.
Picture

1. Populariteit en geluk

Na de beurskrach van 1929 bereikte de gitaar het hoogtepunt van zijn populariteit. De nadruk lag op massaproduktie van goedkopere instrumenten. Reclame en educatieve middelen verlagen de drempel. Producenten presenteren de gitaar graag als de weg naar succes.
Picture
Picture
Picture

De vrouwen vallen voor de gitarist.

Een terugkerend thema in promotieposters en advertenties is de populariteit van de gitaristen, vooral bij de dames. De gitaar is het instrument bij uitstek om gelukkig en succesvol te worden. Een bijkomend argument is dat het relatief goedkoop is. Aan de andere kant kun je beter kiezen voor kwaliteit. Gibson hanteert bijvoorbeeld graag de slogan: "Alleen een Gibson is goed genoeg".
Picture

2. Eender wie kan gitaar leren spelen!

Om niet-muzikanten, en dus potentiële kopers, te overtuigen, hebben producenten en uitgevers in de VS allerlei hulpmiddelen in het leven geroepen. Deze hadden tot doel de illusie te wekken dat iedereen een instrument kon bespelen, zelfs de grootste kluns op muzikaal gebied. Hier zijn enkele voorbeelden.
Picture
Picture
Picture

Keykord (Kaykraft) bariton ukulele, Chicago, ca. 1930.

Demonstratie van een "Keykord" bariton ukulele
In de jaren 1920 en 1930 werden allerlei educatieve apparaten geïntroduceerd door producenten en uitgevers. Klanten kregen daardoor de indruk dat ze een instrument konden leren bespelen, ook zonder talent. Zo werd de Keykord ontwikkeld door Stromberg-Voisinet (het latere Kay) uit Chicago, met onder een toetsenbord een ingewikkeld mechanisme voor het spelen van akkoorden. De begeleidende handleiding uit 1929 zegt: "the Keykord action removes the technical difficulty of playing these instruments" (de Keykord-actie neemt de technische moeilijkheden van het bespelen van deze instrumenten weg"). De Keykord-ukulele en -banjo zullen echter nooit goed verkopen. De lancering kwam immers op het verkeerde moment: de ukelele-rage was aan het afnemen en de beurskrach van 1929 luidde een crisisperiode van zeker tien jaar in. Bovendien bleek het ingewikkelde toetssysteem geen goed alternatief voor de ‘normale’ vingerzettingen van de echte ukulele.
Picture
Picture
Picture

"First Hawaiian Conservatory of Music" gitaar door Oscar Schmidt met akkoordenschema op de toets gelijmd, Chicago, ca. 1925.

Blind Willie Johnson speelt "Dark Was the Night" in 1927
Luister naar een "First Hawaiian Conservatory of Music" gitaar gemaakt door Oscar Schmidt
Een ander didactisch hulpmiddel was de bedrukte strook papier die indien gewenst op de hals van de gitaar kon worden geplakt. De hier getoonde budgetgitaar, gemaakt door Oscar Schmidt, heeft een dergelijke papierstrook waarop de akkoorden worden aangeduid. Aan het einde van de toets staat een merknaam:  "Pat. applied for  Copyrighted 1917 by R A Wilkins". Het "First Hawaiian Conservatory of Music" (FHCM) is goed gedocumenteerd als postorder marketing tool voor de Oscar Schmidt Company. Als de kandidaat een contract tekende voor een jaar les, bood het bedrijf gratis zo'n gitaar aan, meestal met een berkenhouten body, oranjebruine sunburst-afwerking, laddervormige bebalking en een populierhouten hals. Deze was bedoeld voor de Hawaïaanse speelwijze, maar als ze in de normale positie wordt gespeeld, produceert ze een houtig, pittig geluid dat goed past bij blues. Onder meer bluesman Blind Willie Johnson is op een oude foto te zien met een dergelijke gitaar.
Picture

3. Groothandelaren en hun merken

Fabrikanten verkochten instrumenten onder hun eigen naam, maar meestal leverden ze aan distributiebedrijven die "wholesalers" of "jobbers" werden genoemd, zoals Sears en Montgomery Ward. Deze lieten meestal hun eigen merknaam of "huismerk" op de instrumenten aanbrengen. De bekendste zijn ongetwijfeld “Supertone” en “Silvertone”.
Picture
Picture
Picture

Wie heeft wat gemaakt? De ingewikkelde wereld van de grote producenten en van de "huismerken".

De geschiedenis van Sears & Roebuck (in he Engels)
Groothandelaars en zelfs detailhandelaren vroegen fabrikanten om het merk van hun keuze op de geleverde instrumenten te zetten. De oorsprong kan alleen worden afgeleid op basis van de technische of esthetische kenmerken van elke werkplaats, zoals de vorm van de kop, de klankgaten, de snaarlengte, enzomeer. Om dit fenomeen te illustreren zijn hier de contouren van banjokoppen uit de jaren 1920 weergegeven. Elke fabrikant gebruikte één of meerdere patronen die kenmerkend waren voor zijn produkt. Vervolgens werd de merknaam die de distributeur had gekozen op het instrument aangebracht. Hier zien we ook banjokoppen gemaakt door Kay, maar allemaal voorzien van verschillende merknamen.
Picture
Picture
Picture

"Avalon" gitaar door Oscar Schmidt, Chicago, ca. 1930.

"Cocaine Blues" sur une Stella par Oscar Schmidt
De concurrentie tussen fabrikanten van betaalbare instrumenten was hevig. De belangrijkste vóór 1940 waren Oscar Schmidt en Harmony, beiden gevestigd in Chicago. De grootste produktie-aantallen werden dan ook niet gehaald door de grote, bekende merken als Gibson en Martin, maar door de fabrikanten met het grootste distributienetwerk, waarvan het merendeel in Chicago was gevestigd. Instrumenten van Oscar Schmidt werden op grote schaal afgenomen door de grote verdelers. Eén van hen was Henry Stadlmair, een New Yorkse distributeur die ook de gitaren uit het atelier van Hermann Weissenborn verdeelde aan de oostkust van de Verenigde Staten. Terwijl zijn instrumenten soms het label "Stadlmair" op de kop droegen, werd de naam "Avalon" het vaakst gebruikt. Deze gitaar is wederom gemaakt van massief berkenhout, heeft een hals in populier, en is afgewerkt in donkerbruine "mahonie" sunburst. De rozet met verguld bloemmotief is te vinden op veel instrumenten van Oscar Schmidt, die als een van de eersten gekleurde "decalcomanies" gebruikte. Het glanzende zilveren oppervlak van de toets is dof geworden door urenlang stevig spelen.
Picture
Picture
Picture

"Supertone" gitaar gemaakt door Harmony voor Sears and Roebuck, Chicago, ca. 1930.

Luister naar een zwarte Supertone gemaakt door Harmony rond 1930
Een gelijkaardige gitaar, zelfde klank
Van 1916 tot 1940 was "Sears, Roebuck en Co." uit Chicago, toen het grootste postorderbedrijf ter wereld, eigenaar van Harmony, een van de meest productieve instrumentenfabrieken in de Verenigde Staten. Sears had "Supertone" gekozen als merknaam voor hun snaarinstrumenten. Toen Sears Harmony doorverkocht aan de leidinggevenden van Harmony zelf, begonnen ze in plaats daarvan de naam "Silvertone" te gebruiken. De zwarte Supertone in de tentoonstelling is gemaakt van goedkoop hout, maar hij schittert door de oosterse en florale patronen en het schaakbordpatroon rond het klankgat en de randen. De grijze parelmoeren toets verhoogt het dramatische effect.
Picture
Picture
Picture

Silvertone model "1454", gemaakt door Harmony voor Sears and Roebuck, Chicago 1964.

Een Silvertone 1454 bespeeld door Vince Lee
Zelfs na 1945 bleven de grote fabrieken in Chicago de belangrijkste leveranciers van budgetgitaren. Harmony had een grotere capaciteit dan alle anderen samen, met ongeveer duizend gitaren per dag op hun hoogtepunt in de jaren zestig. Zoals men kan lezen in de Sears-catalogi van 1962 tot 1967, was hun Silvertone model 1454, gemaakt door Harmony, een topgitaar. Meerdere inlegstrips volgen de contouren van de archtop-body in hoogwaardige gelamineerde esdoorn en de zijkanten van de vastgeschroefde esdoornhals met palissander toets. Met zijn aparte Waverly-stemknoppen en zijn echte Bigsby-staartstuk is het een luxueuze gitaar om in een groothandelscatalogus te verschijnen. Het is een instrument met een eigen klank en voorzien van een breed geluidenpalet. De drie schakelaars maken zeven mogelijke combinaties van DeArmond-pickups mogelijk. De "1454" wordt beschouwd als een garageband-klassieker. Omdat ze tot de beste gitaren behoorde die Harmony ooit heeft gemaakt, was ze te vinden in de handen van spelers als Dan Auerbach van de Black Keys, Jack White van de White Stripes en James Iha van de Smashing Pumpkins.
Picture
Picture
Picture

Kay "Old Kraftsman" Model  "K 161", bijgenaamd  "Thin Twin", gemaakt voor groothandel Montgomery Ward, ca. 1954.

Demonstratie van een Kay K 161 "Thin Twin"
Na Harmony was Kay de belangrijkste producent in de Verenigde Staten. Hun model "K 161" werd bekend dank zij grote namen in de blues als Howlin' Wolf en Jimmy Reed. De K 161 was ongetwijfeld de bekendste en meest succesvolle elektrische Kay uit de jaren 50, gelanceerd in 1951 en geproduceerd tot 1959. In Kay-catalogi werd hij de "Thin Twin" genoemd, verwijzend naar de twee Thin-blade pickups, eigenlijk grote single-coil elementen gedeeltelijk verborgen onder de slagplaat, waarbij alleen de bovenkant zichtbaar is. Deze pickups zijn voor een groot deel verantwoordelijk voor het kenmerkende solide geluid van de K161, maar de houten constructie doet de rest. De holle body is voorzien van twee redelijk stevige parallelle houten balkjes die door het midden onder de pickups lopen, waardoor feedback wordt verminderd en voor sustain wordt gezorgd. Ruim zes jaar na Kay zal Gibson een vergelijkbare inwendige structuur gebruiken voor zijn succesmodel: de "ES 335". De hier gepresenteerde "Old Kraftsman"-versie – gemaakt voor groothandel Spiegel – was minstens zo luxueus als de Kay-versie zelf: een gevlamde esdoorn body, mahonie zijkanten en een vlak vuren bovenblad, een palissander brug en Kluson Deluxe stemmechanieken. De imitatie schildpad slagplaat dient als basis voor de driewegkeuzeschakelaar en de vier potentiometers.
Picture
Picture
Picture
Picture

Catalogi van "mailorder" bedrijven.

Bijna alles kon worden besteld via de catalogi van "wholesalers" als Sears en Montgomery Ward: kleding, huishoudelijke apparaten, wapens en ook... muziekinstrumenten. Ook na de Tweede Wereldoorlog hadden bedrijven als Harmony, met zijn produktie van een 1.000-tal gitaren per dag, en in mindere mate Kay, Danelectro, Valco en Regal, een stabiele afzetmarkt voor hun betaalbare instrumenten. Groothandelaars bedachten bijzondere namen om hun instrumenten op de markt te brengen. Dus Kay, Harmony, Danelectro en andere gitaren kregen allemaal de merknaam "Silvertone" wanneer ze in de Sears-catalogus verschenen, of "Airline" als de verdeler Montgomery Ward was, enzovoort. Kay verkocht bijvoorbeeld gitaren onder eigen merk én onder de merknamen "Silvertone" voor Sears, "Sherwood" en "Airline" voor Montgomery Wards, "Old Kraftsman" voor Spiegel, "Custom Kraft" voor St. Louis Music, "Truetone" voor Western Auto, "Penncrest" voor JC Penney , enz. Dit fenomeen, hoe verwarrend het ook mag zijn, verklaart waarom bepaalde merken oververtegenwoordigd zijn in deze collectie, vergeleken met andere bekendere merken, zoals Fender, Gibson, Gretsch...
Picture

4. De andere actoren op de markt

Andere Sears-leveranciers buiten Chicago waren onder meer Danelectro en later het Japanse Teisco. Mosrite-gitaren uit Californië waren dan weer populair in Japan, en de Amerikaanse aanwezigheid in Duitsland na de Tweede Wereldoorlog deed de vraag naar elektrische gitaren in Europa toenemen.
Picture
Picture
Picture

“Silvertone” amp-in-case model “1457” door Danelectro, Neptune ca. 1964.

Luister naar een Silvertone, model "1457"
De "amp-in-case"-modellen van Silvertone uit de jaren zestig zijn tegenwoordig vaak gewild bij verzamelaars. Vóór de lancering van het model "1457" in 1964 had Danelectro via Sears al gitaren verkocht met versterkers in de koffer ingebouwd, namelijk de "1448" en de "1449" . De "1457" was echter het topmodel. met een Redburst elektrische gitaar met twee elementen en "sprankelende zilverkleurige accenten". Er zat een pedaal en een snoer bij. De ingebouwde versterker met 3 lampen en een 8-inch (20 cm.) luidspreker had draaiknoppen voor volume en toon, en voor intensiteit en snelheid van het tremolo-effect. Het geheel woog ongeveer 14 kilogram. Dit soort Silvertones verschijnen vaak op zolders in de Verenigde Staten en blijkt erg bruikbaar, vooral voor bluesy klanken. Rond 2005 gebruikte Mick Jagger een gitaar uit een "1457"-set tijdens Rolling Stones-concerten.
Picture
Picture
Picture

Silvertone amp-in-guitar model “1487” door Teisco, Japan ca. 1965.

Demonstratie van de Teisco TGR-1, destijds aangeboden door Sears als "Silvertone model 1487"
Deze solid-state gitaar is eigenlijk de Sears-versie van het "TRG-1" model van het Japanse Teisco, geïntroduceerd in 1964. Het was de eerste gitaar met een geïntegreerde versterker en luidspreker. Van dit opmerkelijk gitaarmodel bestaan meerdere versies. De hier getoonde "Silvertone"-versie uit 1964 heeft een asymmetrische body, een vierkante kop in "bizarro" Strat-stijl, en rechthoekige inlegstukken nabij de rand van de toets. Het grootste deel van de voorkant van de gitaar is bedekt met een grote metalen slagplaat, met daarop een tweekleurige hals-pickup en een kleine uitschuifbare aan/uit-schakelaar voor de versterker. In de uit-positie speelt de gitaar als een normale elektrische gitaar via een externe versterker. Er werden horizontale sleuven in de slagplaat uitgespaard, waarachter zich een 3-inch (8 cm.) luidsprekertje bevond. De versterker werkt op twee 9 volt-batterijen die achterin kunnen aangebracht worden. De TRG-1 is een geweldige gitaar en elke serieuze elektrische verzamelaar zou er een moeten hebben.
Picture
Picture
Picture

Mosrite "Mark IX", Jonas Ridge (NC) 1992.

Luister naar de "Ventures"  op Mosrite gitaren
Luister naar de "Ramones" op Mosrite gitaren
Het bedrijf "Mosrite" werd al in 1952 opgericht door Semie Moseley in Bakersfield, Californië. Zijn gitaren, waaronder de hier getoonde, stonden bekend om hun innovatieve ontwerp, prachtige techniek en krachtige pickups. De "Vibramute" tremolo is veel beter dan het Bigsby-systeem dat veel bedrijven destijds, en nu nog gebruiken. Mosrite-gitaren waren populair in Japan. Dat is geen toeval want de Ventures en later de Ramones, groepen die hun grootste successen boekten in Japan, speelden allemaal op Mosrites. Hun populariteit bleef daar erg groot en veel makers haalden hun inspiratie bij deze gitaren. Moseley's "Ventures" gitaar wordt algemeen beschouwd als het vlaggenschip van het bedrijf en deze Mark IX uit 1992, een van de laatste Mosrites ooit gemaakt, is er vrijwel identiek aan. Mosrite-gitaren zijn duur en zeldzaam,  en de kwaliteit van de originelen is altijd zeer hoog gebleven.
Picture
Picture
Picture

Framus Americana, model “5/136”, Bubenreuth ca. 1960.

Een Framus Sorella voorzien van een Framus plectrumplaat met electronica
De Amerikaanse aanwezigheid in Duitsland deed de vraag naar gitaren toenemen. Duitse bedrijven als Höfner en Framus gingen kort na de oorlog over tot de produktie van gitaren en deden goede zaken, ook in Groot-Brittannië, met de Beatles als hun belangrijkste vertegenwoordigers. Het bedrijf Framus werd in 1946 opgericht in Erlangen in West-Duitsland. Al snel verhuisde de fabriek naar het nabijgelegen Bubenreuth en legde zich toe op de produktie van gitaren. De "Americana", geproduceerd tussen 1958 en het midden van de jaren zestig, is een zeldzame vogel die niet eens voorkomt in de originele Framus-catalogi. Deze lichtgewicht archtop heeft een vrij kleine body, vergelijkbaar met die van de Gibson "Les Paul. Door het gebruik van vurenhout en esdoorn voor het boven- en achterblad lijkt het instrument sterk op de "Club"-modellen van Höfner, Framus' naaste concurrent in Duitsland. Daardoor, en ook door het "S"-vormige klankgat  illustreert het de vioolbouwtraditie waar deze gitaren uit voort zijn gekomen. De mahoniehouten hals is voorzien van de typische Framus "trussrod cover". De zwarte zwevende metalen slagplaat met twee pickups produceert een warm, vet vintage geluid.


Deel 3 (achteraan in de zaal boven): De vernieuwers.

Picture
Picture

1. Mario Maccaferri

De Italiaan Mario Maccaferri staat bekend om zijn typische gypsy-swinggitaar, ontworpen in 1923 voor de instrumentengroothandel Selmer in Parijs en uitverkoren door gitarist Django Reinhardt. Minder bekend zijn Maccaferri's latere activiteiten als uitvinder en zakenman met een voorliefde voor plastic.
Picture
Picture
Picture

Maccaferri gitaar model "G30", New York 1953.

"Ragtime" op een Maccaferri G30
In 1953 introduceerde Maccaferri een archtopgitaar, het G40-model, gemaakt van het soort plastic waar hij altijd de voorkeur aan had gegeven: Dow Styron. Hoewel de G40 op het eerste gezicht een  speelgoedgitaar lijkt, beschouwt de maker ze als volwaardig. Andres Segovia, de grote meester van de klassieke gitaar, maakte er zelfs reclame voor. De contouren van de body en de kop zijn gekopieerd van Mario's succesvolle ontwerp voor Selmer, evenals de brug en het staartstuk. De G40 werd al snel gevolgd door een flattop-versie, de G30. Net als zijn voorganger had deze een crèmekleurige bovenkant en een gemarmerde onderkant. De vereenvoudiging van de brug en het staartstuk was bedoeld om de prijs te verlagen, maar uiteindelijk verkochten noch de G30, noch de G40 goed. Niettemin zijn deze instrumenten vanwege hun originele ontwerp en materialen, evenals hun belang voor de geschiedenis van de gitaar, te vinden in belangrijke musea zoals het Metropolitan Museum in New York en het Museum of Fine Arts in Boston.
Picture
Picture
Picture
Picture

Maccaferri model "G30" ter demonstratie, New York 1953.

Maccaferri had zijn fortuin verdiend tijdens de Tweede Wereldoorlog met de verkoop van plastic wasknijpers en ander keukengerei. Tegen het einde van de oorlog was hij begonnen met het maken van plastic rieten voor blaasinstrumenten, en daarna gebruikte hij dit nieuwe materiaal om gebruiksvoorwerpen zoals intercomapparatuur te produceren, maar ook gitaren, violen en andere instrumenten. Tussen 1949 en 1969 verkocht hij meer dan 9 miljoen plastic ukeleles.
De G30 was niet als speelgoedgitaar bedoeld. Maccaferri's betrachting om fatsoenlijke plastic gitaren te maken wordt duidelijk als je naar de constructie kijkt.
De G30 en G40 waren uitgerust met stemmechanieken, de bebalking van het bovenblad was van hout en de snaarhoogte was instelbaar met behulp van een bout door het aluminium verlengstuk van de hals. En toch kon zelfs het gebruik van hout en aluminium niet voorkomen dat deze plastic instrumenten na verloop van tijd barsten en soms onbruikbaar werden. Maccaferri gaf het idee echter niet gemakkelijk op en bracht in 1989 opnieuw trots, maar nog steeds zonder succes, een plastic viool uit.
Picture

2. Leo fender

Leo Fender was bovenal een goede ondernemer die bestaande ideeën uitwerkte en op het juiste moment op de markt bracht. Als radiohersteller in de jaren dertig had hij Hawaiiaanse-gitaar spelers als klant die klaagden over gebreken aan hun instrumenten. Hij begon dan maar zelf elektrische lap-steels te bouwen. Van het één kwam het ander: met de Esquire uit 1950, later omgedoopt tot Telecaster, de Precision Bass uit 1951 en de Stratocaster uit 1954, bepaalde hij voor een groot deel het geluid van de popmuziek.
Picture
Picture
Picture

Fender “Stratocaster”, Fullerton, 1954.

Buddy Holly and The Crickets: "That'll Be The Day"
In 1949 had Leo Fender het prototype gemaakt van zijn "Esquire", later omgedoopt tot Telecaster, met een massief houten "klankkast". Het idee was niet nieuw. Hawaiiaanse elektrische gitaren hebben bijna altijd een massief corpus gehad en "solid body Spanish guitars" zoals ze werden genoemd, werden al sinds de jaren 1930 gemaakt door Rickenbacker en anderen. Fender heeft een betrouwbaar en toch betaalbaar instrument gecreëerd door goede materialen te gebruiken, zoals esdoorn voor de hals en "swamp ash" (moeras essen) voor de body. Hij bereikte dit ook door traditionele produktieprocessen te vereenvoudigen: vlakke bodies met afgeronde contouren, waar de hals, met een kop die niet naar achter helde, simpelweg aan vastgeschroefd was. De Stratocaster die hij in 1954 ontwikkelde, zou de elegantere en technisch verbeterde versie van de Telecaster worden, met een ergonomische vorm, een vibrato-kam en drie pickups. De elektronika werd geüpgraded en bood schier onbeperkte klankkeuzes, en de tweekleurige sunburst-afwerking gaf het instrument een klassiek uiterlijk. Gitaristen Buddy Holly, Carl Perkins, Ike Turner en Hank Marvin droegen bij aan het succes van deze iconische gitaar.
Picture
Picture
Picture

Recente kopie van een Fender “Precision Bass” uit 1957.

Een solo: "Turtle Bay" op een Fender Précision bas
De Precision Bass is ontwikkeld als compact alternatief voor de contrabas, die Fender ironisch genoeg het "hondenhok" noemde. Deze elektrische bas is geen uitvinding van Fender zelf, maar een concept gebaseerd op een idee van uitvinder Paul Tutmark uit 1937. Het eerste commerciële exemplaar van de Precision Bass werd geproduceerd in oktober 1951. Deze had een essen "slab" (niet geprofileerde) body zoals de Telecaster, met twee "hoorns" die een betere balans boden en later ook werden toegepast op de Stratocaster, een esdoornhals uit één stuk die met vier schroeven aan de body was bevestigd, een enkele pickup en een tweedelige kam. Aanvankelijk leende de "Precision"verschillende kenmerken van de Telecaster, waaronder de vorm van de kop en slagplaat, de plaatsing van de potentiometers, de twee verchroomde bedieningsknoppen, de uitgangsaansluiting en de riemknoppen. Later neigden de ergonomische vorm van de zijkanten van de body, de contouren van de slagplaat en de kop naar het Stratocaster-ontwerp. Een van de belangrijkste kenmerken van de Precision Bass was de mensuurlengte, die Leo Fender, na zorgvuldige overweging en uitgebreide experimenten, op 34 inch (86 cm.) bracht.
Picture
Picture
Picture

Elektrische viool Fender model "FV-3" gebaseerd op de versie uit 1969, Corona na 1999.

Luister naar een elektrische  Fender viool uit 1958
 Luister naar een elektrische  Fender viool van na 1999
Luister naar de violist van Frank Zappa in "Willie the Pimp" (1969)
In 1958 produceerde Fender een zeer klein aantal elektrische violen, maar ook op dit gebied was hij niet de eerste. Elektrische violen kwamen al in de jaren dertig en veertig op de markt, vervaardigd door bedrijven als de Electro Stringed Instrument Corporation, National en Vega. Fender's poging om een ​​solid-body viool op de markt te brengen was niet succesvol, zodat andere fabrikanten probeerden de leegte op te vullen. Pas eind jaren zestig – met de opkomst van pioniers op het gebied van rockmuziek en elektrische gitaar, zoals Jimi Hendrix – begon de elektrische viool zijn eerste echte pophelden voort te brengen. In 1969 bewees violist Don "Sugarcane" Harris, in Frank Zappa's "Willie the Pimp", dat de viool inderdaad in het rijk van de rock kon passen. Dat jaar bracht Fender, toen gekocht door CBS, de elektrische viool opnieuw uit (met een riemknop!), tot in 1975. In 1999 bracht de Fender Company de elektrische viool opnieuw op de markt, maar het instrument zag er nu anders uit dan het originele Leo Fender model.
Picture

3. De Gibson Company

Baanbrekend werk werd verricht in de Gibson-fabrieken in Kalamazoo, nabij Lake Michigan. Orville Gibson zelf introduceerde al aan het begin van de negentiende eeuw een aantal innovaties, zoals ook na hem meerdere medewerkers van het bedrijf.
Picture
Picture
Picture
Picture

Vernieuwing in de bouw van gitaren, mandolines en banjo's

De geschiedenis van Gibson vóór 1940 (in het Engels)
De successen van Gibson vóór de Tweede Wereldoorlog waren gebaseerd op de uitvindingen van Orville Gibson zelf en medewerkers zoals ontwerper Lloyd Loar. De innovaties hadden niet alleen betrekking op de gitaar, maar ook op de mandoline en de banjo. Gibson bleef gedurende het interbellum een ​​leider op het gebied van snaarinstrumentenbouw. Voor de gitaar en de mandoline werd de inspiratie vooral gehaald uit de vioolbouw. Voor de banjo is een speciaal systeem ontwikkeld om het vel over de ringen te spannen en de resonator te bevestigen. Er zijn ook experimenten uitgevoerd op het gebied van elektrische versterking. Toonaangevende vooroorlogse jazzgitaristen zoals Charlie Christian gebruikten elektrische archtop-gitaren van Gibson.
Picture
Picture
Picture

Gibson  Les Paul "Goldtop" model uit 1956 (replica), Kalamazoo ca. 2015.

"How High the Moon" door Les Paul en Mary Ford in 1951
Documentaire over de experimenten van Lester Polfus (in het Engels)
In zijn zoektocht naar een elektrische gitaar die geen feedback veroorzaakte, experimenteerde Lester Polsfuss, alias Les Paul, begin jaren veertig met zijn "Log": twee helften van een oude Epiphone bevestigd aan weerszijden van een massief middenstuk. Hij presenteerde zijn idee aan het management van Gibson, dat zich destijds vrolijk maakte over het concept en het prototype verwierp. Zes jaar later nam de gerespecteerde raad van bestuur toch het risico en begon met de produktie van een ‘solid body’. De nieuwe Fender "Telecaster" had intussen immers een storm veroorzaakt in de gitaarwereld, wat bewees dat de solide visie van Les Paul niet zo idioot was als Gibson aanvankelijk dacht. Als gevolg hiervan begon een Gibson-team datzelfde jaar 1951, te werken aan wat het "Les Paul"-model zou worden, met inbreng en goedkeuring van Les Paul zelf. Gibson wilde een instrument dat zijn reputatie als eersteklas instrumentenmaker waarmaakte. Een mahoniehouten body met één enkele uitsparing werd bedekt door een esdoorn "bovenblad" met een glanzende goudkleurige coating, vandaar de bijnaam "goldtop". De pickups waren van het type "P90" en het trapeziumvormige staartstuk was vergelijkbaar met dat van de  Gibson hollowbodies uit die tijd. Dit staartstuk met geïntegreerde kam werd al snel vervangen door een "stoptail"-brug die in de body was geschroefd. Samen met Fender's Telecaster en Stratocaster was de "Les Paul" een van de eerste in massa geproduceerde solid-body elektrische gitaren. Sindsdien is de "Les Paul" in veel verschillende variaties te zien, en vanwege zijn veelzijdigheid werd en wordt dit model nu nog steeds gebruikt in een breed scala aan muziekgenres.


Deel 4  (rechts in de zaal boven): De zoektocht naar een groter geluidsvolume.

Picture
Picture

1. Speeltechniek en snaarsoorten

Vooral in de Verenigde Staten werd hard gewerkt om het geluidsvolume te verhogen, om zo te kunnen concurreren met blaasinstrumenten en percussie, of simpelweg om beter gehoord te worden door een breder publiek.
Picture
Picture
Picture

Een verzameling plectrums, 1925-1970.

De geschiedenis van de "351", het plectrum met de grootste impact van alle tijden (in het Engels)
Aan het einde van de negentiende eeuw werd het pantser van de zeeschildpad populairder dan vogelveren als materiaal voor gitaarplectrums. Het was echter zeldzaam, duur en het brak gemakkelijk. Tony D'Andrea en zijn vader Luigi ontdekten dat celluloid perfect was om schildpad te vervangen. Van de jaren twintig tot de jaren vijftig domineerde "D'Andrea Manufacturing" de internationale plectrum markt, leverde aan grote bedrijven als Gibson, Fender en Martin en ontwikkelde meer dan 50 vormen. Deze kregen nummers die nog steeds worden gebruikt. De “351” werd bijvoorbeeld geassocieerd met Nick Lucas, de zanger en gitarist uit het begin van de twintigste eeuw die het plectrum voor het eerst populair maakte. Vanaf de jaren 1950 werd het bijna-monopolie van D'Andrea gebroken en tegen het midden van de jaren 1960 werden duurzamere nylon plectrums vrijwel gelijktijdig ontwikkeld door Herco en een nieuwe speler op de markt: Jim Dunlop.
Picture
Picture
Picture

De darmsnaren worden door metalen snaren vervangen.

Aan het einde van de negentiende eeuw werden al metalen snaren op gitaren gebruikt. Staal bood een uniform, consistent materiaal dat tot zeer hoge spanning kon worden gebracht zonder te breken. Plotseling was de beperkende factor voor instrumenten niet langer de snaren, maar het instrument zelf. Het was nu nodig om haar constructie te versterken zodat het bestand werd tegen de nieuwe spanningen die door de stalen snaren werden veroorzaakt. Dit is trouwens de belangrijkste reden waarom Orville Gibson de archtop-gitaar ontwikkelde. In een Gibson-catalogus uit 1903 stond dat je moest specificeren of de gitaar die je bestelde zou worden gebruikt met stalen of darmsnaren. De nieuwe gitaren konden de druk van zware snaren weerstaan en een luidere klank produceren – zelfs zo luid dat ze konden wedijveren met de banjo’s en de blazers. Het proces werd versneld doordat de aanvoer van darmsnaren naar de Verenigde Staten tijdens de Eerste Wereldoorlog werd afgesneden. Nu moesten gitaarhalzen de hogere spanning weerstaan ​​zonder na verloop van tijd krom te trekken. Thaddeus McHugh van de Gibson Guitar Company loste dit probleem in 1921 op door de verstelbare "truss rod" te ontwikkelen, een stalen staaf met schroefdraad die over de ganse lengte in de hals werd geplaatst om de snaarspanning tegen te gaan. Vervolgens begonnen snaarfabrikanten zich te concentreren op het samenstellen van snaarlegeringen die een langere levensduur en een beter geluid mogelijk maakten. Sommige daarvan werden speciaal ontwikkeld voor elektrische, andere voor akoestische gitaren. Vanaf dat moment verdrong de gitaar geleidelijk de banjo en de mandoline.
Picture

2. Jazzgitaren, 12-snarige gitaren en grotere klankkasten

Metalen snaren dwongen fabrikanten om nieuwe technieken te gebruiken om de hogere druk van de snaren op te vangen. Gewelfde bladen, grotere klankkasten en de verdubbeling van de snaren maken deel uit van dezelfde innovatieve trend om de gitaren luider te doen klinken.
Picture
Picture
Picture

Onafgewerkt onderblad uit de Gibson fabrieken, Kalamazoo ca. 1935.

De geschiedenis van de Gibson L-5 (in het Engels)
Orville Gibson experimenteerde sinds de eeuwwisseling met gewelfde boven- en onderbladen die uit de massa waren gesneden. Zijn opvolgers in de Gibson-fabrieken pasten nog meer elementen uit de vioolbouw toe op de gitaar en de mandoline: losse kammen, aparte staartstukken en f-vormige klankgaten. Dit zou leiden tot de ontwikkeling van de typische jazzgitaar, hoewel deze in verschillende muziekgenres zouden worden gebruikt: country, blues, gypsy-swing enz. Het belangrijkste voordeel van de archtopgitaar was het grotere geluidsvolume.
Picture
Picture
Picture

George Houghton Model "Reliance", Birmingham ca. 1930.

De Gibson Company bracht in de jaren 1920 en 1930 een aantal succesvolle archtopmodellen uit, zoals de "L5" en "L50". Al snel werden deze gekopieerd door andere fabrikanten in de Verenigde Staten en daarbuiten. Deze Britse gitaar is duidelijk geïnspireerd op de goedkopere "L30"- en "L37"-modellen van Gibson, en illustreert het succes van jazzgitaren buiten de Verenigde Staten. Hoewel minder goed afgewerkt dan het originele model, was ze toch een interessant alternatief voor een gitarist die zich geen echte Gibson kon veroorloven. George Houghton richtte zijn bouwersatelier op in Birmingham in 1888. Zijn goedkope, vrij degelijke banjo's en gitaren, tussen 1933 en 1956 verdeeld onder de merknaam "Reliance", verkochten goed, en dus al snel werd zijn fabriek uitgebreid en de naam veranderd in "G. Houghton & Sons". Zij boden een lijst met instrumenten aan die meerdere detailhandelaars en groothandelaren gebruikten om hun eigen catalogi samen te stelden. In 1962 besloot George Houghton junior de deuren te sluiten.
Picture
Picture

12-snarige Oscar Schmidt gitaar, Chicago ca. 1930.

Leadbelly zingt "Where Did You Sleep Last Night" in 1944
Grotere klankkasten en een verdubbeling van de snaren zorgden ook voor een voller geluid. Hier zien we de twee fenomenen samengebracht in één gitaar. Al aan het einde van de negentiende eeuw leidden experimenten tot de komst van de twaalfsnarige gitaar, maar pas in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw kozen veel bluesmannen voor dit type gitaar. De bekendste bespeler van dit instrument was blueszanger Huddie William Ledbetter (1888-1949), beter bekend als "Leadbelly". Verschillende bands hebben zijn werk gecoverd, waaronder Creedence Clearwater Revival en Nirvana. Intussen worden "twelve strings" ook in de popmuziek regelmatig gebruikt.
Picture

3. Resonatorgitaren

Omstreeks 1929, het jaar van de beurskrach, kwamen de resonatorgitaren op de markt. Er komen drie hoofdtypen naar voren: met een naar buiten, of met een naar binnen gerichte aluminium conus, of een gitaar met drie kleinere conussen.
Picture
Picture
Picture

"Tricone" resonator met drie kleine conussen.

Een kort fragment op een National Tricone uit 1927
"Kuu Ipo" door de Moonlighters met een solo op de Tricone
Een paar mannen die enkele jaren later ook koploper op het gebied van de elektrische gitaar zouden worden, werkten voordien al mee aan de creatie van de resonatorgitaar, namelijk George Beauchamp en Adolph Rickenbacher (later als merknaam "Rickenbacker" gespeld). Gitarist George Beauchamp, die moeite had om gehoord te worden bij optredens, legde contact met John Dopyera, een Tsjechische immigrant, om in Los Angeles samen te werken aan manieren om Hawaiiaanse gitaren luider te laten klinken. Het resultaat was de "Tricone" die in 1927 werd geïntroduceerd. Rickenbacher, die niet ver van Dopyera af woonde en eigenaar was van een van de grootste diepdrukpersen aan de westkust, hielp bij het maken van metalen klankkasten voor National-gitaren. De body bevatte drie conische aluminium resonatoren, verbonden door een T-vormige aluminium staafje dat de kam ondersteunde. De toon is complex, zacht en klinkt lang na.
Picture
Picture
Picture

Resonatorgitaar met"spider" conus, meestal geassocieerd met de merknaam "Dobro".

"Old Country Church" op een Dobro
In 1928 verliet Dopyera "National" om samen met zijn vier broers de "Dobro Manufacturing Company" op te richten, waarbij "Dobro" een verkorting is van "Dopyera". Ze brachten een concurrerende resonatorgitaar uit met een enkele resonator met concaaf oppervlak, vaak omschreven als "spider cone". Daarop was immers een aluminium raster met acht "poten" gemonteerd waarop in het midden de kam rustte. Dit systeem was goedkoper bij produktie en genereerde meer geluidsvolume dan de tricone van National. Na verloop van tijd werd het woord "dobro" een algemene benaming die werd gebruikt om naar resonatorgitaren in het algemeen te verwijzen. De bodies zijn meestal gemaakt van hout. Het materiaal van de klankkast en het resonatortype beïnvloeden de klank, maar de hals is nog belangrijker. Je hebt twee hoofdkeuzes: instrumenten met ronde hals, ontworpen om te worden bespeeld als conventionele gitaren, en modellen met vierkante hals die worden bespeeld als een lap steel. Dobro's worden het meest gebruikt voor bluegrass. Ze zijn bestand tegen hoge snaarspanningen, waardoor er echt dikke snaren kunnen worden gebruikt. Het geluid is luid, zoet en zangerig, met een goede projectie en een gerichte toon.
Picture
Picture
Picture

Resonatorgitaar met "biscuit" conus, meestal geassocieerd met de merknaam "National".

3D animatie van de structuur van een "Biscuit Bridge Resonator Guitar"
Son House speelt "Death Letter Blues" op een National "single cone" resonator gitaar
National beantwoordde de Dobro met zijn eigen model met één resonator, dat Dopyera zelf nog had ontworpen voordat hij het bedrijf verliet. Ze bleven ook het tricone-model produceren, waar veel spelers de voorkeur aan gaven vanwege de toon. De nieuwere modellen met één enkele resonator hadden een houten "koekje" aan de bovenkant van de conus om de kam in te bevestigen. Op dat moment kochten beide bedrijven veel aluminium componenten van Adolph Rickenbacher, waaronder de conische resonatorplaten. Single cone-gitaren met een "biscuit"-kam waren vooral populair bij bluesgitaristen, vooral de modellen met metalen body. Na talloze juridische acties namen de gebroeders Dopyera in 1932 de controle over National en Dobro over en voegden beide bedrijven vervolgens samen in de "National Dobro Corporation". Ze stopten echter alle produktie van resonatorgitaren nadat de Verenigde Staten in 1941 in de Tweede Wereldoorlog betrokken raakte.
Picture

4. De eerste elektrische gitaren en versterkers

De elektrische gitaar kon pas echt een plaats in de muziekwereld veroveren nadat versterkers waren ontworpen die voldoende geluid konden produceren. Met ander woorden, de ontwikkeling van de eerste commerciële elektrische gitaren was pas mogelijk toen de versterkers voldoende efficiënt waren geworden.
Picture
Picture
Picture

Maquette van een Keystone filmprojector uit de jaren 1930.

Oude opname van Roy Smeck die hawaiiaanse gitaar speelt
In de jaren 1920 was het voor een gitarist met een microfoon erg moeilijk om een ​​versterker en luidspreker te vinden om zijn instrument luider te maken. Vroege versterkers konden alleen worden aangedreven door grote, zware batterijen. Het frequentiebereik van de luidsprekers was beperkt en het geluidsvermogen was laag. Eind jaren twintig ontwikkelden ingenieurs de eerste versterkers op netvoeding toen de gesproken film werd geboren. Maar geluidssystemen voor grote bioscoopzalen waren erg omvangrijk en erg duur. Na 1927 kwamen er kleinere, draagbare geluidssystemen op netstroom die op een gewoon stopcontact konden worden aangesloten. Deze “Public Address” (PA)-systemen werden al snel populair bij muzikanten. Het duurde niet lang voordat de eerste echte gitaarversterkers werden vervaardigd, waardoor het haalbaar werd om de elektrische gitaar een stabiele plaats op de markt te geven.
Picture
Picture
Picture

Stromberg-Voisinet “faux-resonator”, Chicago, ca. 1928.

Een intrigerende kop uit de krant "The Music Trades", gedateerd 20 oktober 1928, kondigde de lancering aan van de eerste gitaar met een elektrisch element. In tegenstelling tot eerdere uitvindingen werden de Stromberg-Voisinet-instrumenten ontwikkeld tot een commercieel product dat voor het grote publiek op de markt werd gebracht. De pickup werd geïntegreerd in een faux-resonatorgitaar zoals die in de tentoonstelling, gemaakt door Kay-voorloper Stromberg-Voisinet. In de catalogus uit 1929 staat: "Het geluid van deze instrumenten wordt verschillende keren versterkt, dankzij een magnetische sensor die in het instrument is ingebouwd en die trillingen rechtstreeks van de zangbodem opvangt". Het was geen succes. De versterker had een laag uitgangsvolume en het toonbereik van de hoorns, vergeleken met moderne luidsprekers, was beperkt. Bovendien waren deze eerste eenheden zwaar, duur en soms zelfs levensgevaarlijk.
Picture
Picture
Picture

Parlourgitaar met elektromagnetische "pickup", vermoedelijk een prototype van Oscar Schmidt, Chicago ca. 1934.

Stella "Electric Spanish Guitar" uit 1935, gemaakt door de Oscar Schmidt Company
Trager dan de concurrentie waagde Oscar Schmidt schoorvoetend een stapje in de elektrische gitaarwereld. Bij dit halfslachtige experiment werd een gewone gitaar met platte bovenkant uitgerust met een hoefijzervormige-pickup die sterk leek op de "horseshoe" ontwikkeld door Beauchamp en Rickenbacher. Ook dit bleek geen succes, vooral omdat fabrikanten als Gibson en National al snel hoogwaardige elektrische archtop-gitaren op de markt brachten. De Gibson ES-150, geïntroduceerd in 1936, wordt algemeen erkend als de eerste commercieel succesvolle elektrische gitaar in "Spaanse" stijl, dit wil zeggen met een rond halsprofiel. Vanaf het begin werd hij populair bij vooraanstaande jazzgitaristen als Charlie Christian, die daardoor zijn bekendheid verspreidde.
Picture

5. De elektrische gitaar is volwassen geworden

In de jaren vijftig, na de experimenten van Gibson, Fender en anderen, brak de elektrische gitaar echt door bij het grote publiek en verliet deze positie nooit meer. Grote sterren fungeren eind jaren 1960 als rolmodel op grote festivals en concerten en hun voorbeeld wordt enthousiast gevolgd.
Picture
Picture
Picture

De anatomie en de werking van de elektrische gitaar: plexi "Fender" gitaar en versterker.

De belangrijkste onderdelen van de gitaar:
-De kop bevat de stemmechanieken en snaargeleiders. -Met de stemmechanieken kunt u de spanning van een snaar aanpassen om de gewenste stemming te verkrijgen. -Snaargeleiders verbeteren de stemstabiliteit door de snaren naar de stemsleutels te geleiden en te positioneren. -Het halsbruggetje, ook topkam genoemd, houdt de gitaarsnaren op hun plaats en geleid ze naar de toets. Het bepaalt mee de hoogte van de snaren ten opzichte van de toets. -De hals is een lang stuk hout dat de kop van de gitaar met de body verbindt. -De toets is een lang en dun stuk hout dat op de hals wordt gelijmd en waarop de frets en referentiepunten zijn ingebracht. Het is daarop dat de vingers van de gitarist rusten als hij speelt. -De "truss rod" of verstelstang is een stalen staaf die in de lengte in de hals is ingewerkt en wordt gebruikt om de kromming van de hals aan te passen. -De body van een elektrische gitaar kan een zeer groot aantal vormen aannemen. Elektrische gitaren produceren hun scala aan tonen immers vooral via de microfoons en een versterker. -De slagplaat, plectrumplaat of "pickguard" is simpelweg de plaat die de body van de gitaar beschermt tegen vingernagels en plectrums en waarop de microfoons, potentiometers en pickup-selector zijn bevestigd. De elektrische pickup of het elektrisch element zet de trillingen van de metalen snaren om in een elektrisch signaal. De versterker komt dan tussenbeide om het elektrische signaal te versterken voordat het weer in trillingen wordt omgezet door de luidspreker. -Met de pickup-selector kunt u de verschillende pickups afzonderlijk bedienen of combineren voor een verscheidenheid aan klanken. -Potentiometers zijn instelknoppen die het volume of de toon van het instrument kunnen wijzigen. -De brug bepaalt samen met de topkam de totale lengte van de trillende snaren -Sommige elektrische gitaren hebben een vibrato-arm waarmee de spanning kan worden aangepast, zodat de toonhoogte van de noten kan variëren. - Met de riemknoppen kunt u een draagriem aan de gitaar vastmaken.
Picture

Guitar heroes.

Jimi Hendrix speelt "Voodoo Child" in 1970
Eric Clapton met Cream in 2005
Rond 1950 werd, zoals eerder uitgebreid werd besproken, de "solid body" gitaar op de markt gebracht door Fender en Gibson. Feedback, geluidslussen die ontstaan ​​doordat luidsprekertrillingen via de microfoon van de gitaar weer worden versterkt, worden grotendeels geneutraliseerd door de solide klankkast. Deze elektrische gitaren met volle klankkasten zullen de jaren erna populair worden bij het grote publiek. Gitaarhelden als Jimi Hendrickx en Eric Clapton droegen bij aan deze evolutie.
Picture
Picture
Picture

Rickenbacker model “325”, replica, ca. 1995.

De Beatles in concert in 1965
De Rickenbacker "325" van John Lennon in close up
Aan het begin van de jaren 1960 raakte de geschiedenis van de Rickenbackers voor altijd verbonden met de Beatles, die verschillende gitaarmodellen van deze fabrikant gebruikten. Deze liefdesrelatie begon in 1959, toen John Lennon jazzgitarist Jean "Toots" Thielemans op een Rickenbacker zag spelen. Het jaar daarop kocht Lennon in Hamburg een "natural blond model 325" met een vibrato. Begin 1964 voorzag de Rickenbacker vertegenwoordiger hem van een nieuwe "325", verbeter met Lennon in gedachten. Lennons nieuwe 325 was zwart geverfd met een witte dubbellaagse slagplaat, een extra potentiometer voor de balans tussen de puckups, een verbeterde "Ac'cent" vibrato en een slankere semi-holle Jetglo body met een volhouten bovenblad en een korte mensuur van 20,75 inch (53 cm.). Lennon adopteerde deze gitaar al snel als zijn belangrijkste instrument. Op een gegeven moment boog hij de vibrato-arm, waarschijnlijk omdat deze hem hinderde. Toen dit model in produktie ging, werd het verkocht voor ongeveer 400 Britse ponden. Tegenwoordig haalt een "325 Jetglo" uit 1964 gemiddeld 20.000 euro.
Picture
Picture
Picture

Höfner model “500/1”, Bubenreuth 1964.

Sir Paul McCartney speelt een solo op zijn Hôfner bas
Hoewel de Beatles ook Amerikaanse gitaren bespeelden, waaronder Rickenbacker en Epiphone, gebruikten ze vooral in het begin van hun carrière graag Europese instrumenten. Paul McCartney wordt nog steeds geassocieerd met zijn Höfner vioolbas. McCartney kocht zijn eerste Hofner "500/1" omdat deze goedkoop was, destijds bijna 200 dollar minder dan een Fender-bas. Al snel ontdekte hij de voordelen van het instrument: het was licht, gemakkelijk te bespelen, klonk goed en zag er goed uit, zelfs als het ondersteboven werd gehouden, zoals hij deed als linkshandige speler. Om marketing-redenen werd het model "500/1", ontworpen in 1955, oorspronkelijk een "violin bass" genoemd. De body lijkt echter meer op een viola d'amore zonder klankgaten vanwege de lage zijwanden, rechte hoeken en aflopende schouders. Hoe dan ook, het is gebouwd met hout en constructiemethoden die dicht bij die van de vioolbouwers bij Höfner en elders liggen. Het instrument was bedoeld voor contrabassisten die op zoek waren naar een draagbaarder instrument. Het is inderdaad heel licht en gemakkelijk te bespelen, dankzij de korte mensuur, de holle lichaamsconstructie en de kenmerken die vergelijkbaar zijn met die van een contrabas. Wanneer diepe, stuwende bassen gewenst zijn, is de iconische "500/1" een goede keuze.

  • Bedankt voor uw bezoek. We hopen dat u ervan hebt genoten.

© COPYRIGHT 2015. ALL RIGHTS RESERVED.
  • Home
  • Catalogue exposition
  • Catalogue exposition 2
  • Catalogus tentoonstelling
  • Catalogus tentoonstelling 2
  • Guitars 1920-1970
  • Instrument of the week 2022-2023
    • Instrument of the week 2021-2022
  • Articles
  • About
  • Contact
  • Organology: the Course
  • Organological Research: an introduction
  • violin iconography A
  • New Page